Aanvaardbaarheid flexibiliteitsbepalingen in bestemmingsplannen
Op 25 en 26 september jl. heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de “Afdeling”) weer eens benadrukt dat flexibiliteitsbepalingen in bestemmingsplannen niet tot rechtsonzekerheid mogen leiden. In dat verband wijs ik graag op de volgende standaardoverweging in de uitspraak van 26 september jl. (ecli:nl:rvs:2018:3105, r.o. 4):
“Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.”
Dit geldt ook voor binnenplanse afwijkingsmogelijkheden in een bestemmingsplan. De beoordeling of een flexibiliteitsbepaling ruimtelijke aanvaardbaar is mag dan ook niet worden doorgeschoven naar de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid (vgl. ABRS 25 september 2018, ecli:nl:rvs:2018:3091, r.o. 6).
Ondanks het feit dat de planologische aanvaardbaarheid van een wijzigingsbevoegdheid in een vastgesteld bestemmingsplan in beginsel een gegeven is, oordeelde de Afdeling in de uitspraak van 26 september jl. toch dat het vastgestelde wijzigingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de rechtszekerheid.
Hier vindt u de link naar de vindplaats van beide uitspraken:
Handhavend optreden na instemming bouwinspecteur
In de uitspraak van de Afdeling van 5 september jl. (ecli:nl:rvs:2018:2911) is de situatie aan de orde waarin de vergunninghouder in afwijking van de verleende omgevingsvergunning heeft gebouwd. Omwonenden verzoeken B&W om handhavend daartegen op te treden. B&W weigeren dit omdat volgens hen geen sprake is van een overtreding. De rechtbank gaat daarin mee en overweegt dat weliswaar in afwijking van de verleende omgevingsvergunning is gebouwd, maar dat nadien namens B&W met de wijziging is ingestemd. In hoger beroep lichten B&W in dat verband toe dat na de gereedmelding van de bouw een bouwinspecteur een inspectie heeft verricht waarbij hij namens B&W met de wijziging heeft ingestemd.
De Afdeling gaat hier echter niet in mee. Volgens de Afdeling heeft de door de bouwinspecteur gegeven instemming slechts betrekking op het in gebruik nemen van het verbouwde deel van het gebouw en heeft de gereedmelding geen legaliserende werking ten aanzien van de afwijking van de omgevingsvergunning. Daarbij acht de Afdeling van belang dat er geen gewijzigde bouwtekeningen zijn ingediend die als revisie van de vergunde tekeningen kunnen worden beschouwd.
Er kunnen dus geen rechten aan de instemming van een gereedmelding worden ontleend.
Hier vindt u de link naar de vindplaats van de uitspraak:
Indien u naar aanleiding van deze nieuwsflits of anderszins vragen en/of opmerkingen heeft, dan kunt u zich wenden tot mr. Femke van der Heijden op telefoonnummer 020 – 305 83 83.