Verduidelijking reikwijdte legessanctie oud bestemmingsplan
Op 17 november jl. heeft de Hoge Raad een interessant arrest gewezen waarin de legessanctie voor bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar aan de orde komt (ecli:nl:hr:2017:2877).
Op grond van artikel 3.1 lid 4 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vervalt “de bevoegdheid tot het invorderen van rechten terzake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan” indien niet binnen 10 jaar een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld dan wel een verlengingsbesluit is genomen.
In het aan de orde zijnde geval waren leges geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning waarbij van het geldende bestemmingsplan moest worden afgeweken. Het geldende bestemmingsplan ten tijde van de indiening van de aanvraag was echter bijna twaalf jaar voor de indiening van de aanvraag vastgesteld. De aanvrager betwist dan ook dat hij gehouden is de leges te betalen.
Het Hof achtte de legessanctie van artikel 3.1 lid 4 Wro van toepassing op het gehele bedrag aan leges (omgevingsvergunning en afwijking bestemmingsplan).
De Hoge Raad herhaalt in de eerste plaats dat op grond van artikel 3.1 lid 4 Wro niet alleen de bevoegdheid tot invordering vervalt, maar ook de bevoegdheid tot het heffen van de betreffende leges.
Voorts overweegt de Hoge Raad dat voor de vraag of voormelde termijn is verstreken ten tijde van het belastbare feit, het in behandeling nemen van de aanvraag om een omgevingsvergunning maatgevend is. Daarbij oordeelt de Hoge Raad overweegt dat de legessanctie niet uitsluitend ziet op het in behandeling nemen van aanvragen voor bouw-, aanleg- of sloopactiviteiten in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Ook aanvragen waarvoor moet worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan (de zogenaamde buitenplanse afwijking) vallen onder de reikwijdte van de legessanctie. Daarbij overweegt de Hoge Raad dat de noodzaak om van het geldende bestemmingsplan af te moeten wijken voortvloeit uit de inhoud van het (te oude) bestemmingsplan.
Tot slot oordeelt de Hoge Raad over de klacht van de gemeente dat het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning diverse diensten meebrengt die geen verband houden met het bestemmingsplan. Ook deze klacht faalt. De Hoge Raad oordeelt dat een aanvraag om omgevingsvergunning moet worden aangemerkt als één door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte dienst die verband houdt met het bestemmingsplan. De omstandigheid dat het gemeentebestuur in het kader van de verdere behandeling van de aanvraag werkzaamheden van verschillende aard moet verrichten en verschillende toetsingskaders moet hanteren, is niet van belang.
Dit arrest is in lijn met eerdere jurisprudentie over de legessanctie. Zie bijvoorbeeld het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 30 maart 2016 (ecli:nl:ghdha:2016:906), dat aan de orde komt in mijn nieuwsbrief van juni 2016.
Op dit moment is een wetsvoorstel aanhangig over de afschaffing van de legessanctie. Dit wetsvoorstel is nog in behandeling bij de Tweede Kamer. Voor meer informatie over dit wetsvoorstel verwijs ik u graag naar mijn nieuwsbrief van maart en april jl.
Vormen seizoenarbeiders samen één huishouden?
In de uitspraak van 8 november jl. (ecli:nl:rvs:2017:3017) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zich over de vraag gebogen of seizoenarbeiders samen één huishouden vormen.
B&W van Steenbergen hadden verschillende eigenaren van zomerhuizen op een vakantiepark een last onder dwangsom opgelegd om de met het bestemmingsplan strijdige bewoning van de zomerhuizen te doen staken. In de procedure over die last onder dwangsom stellen de eigenaren zich op het standpunt dat het tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
In het aan de orde zijnde bestemmingsplan is “zomerhuis” gedefinieerd als “elk ter plaatse aanwezig woonverblijf, geschikt en bestemd voor niet permanente huisvesting van één huishouden”. Het begrip “huishouden” is in het bestemmingsplan niet gedefinieerd. Volgens B&W is in de zomerhuizen meer dan één huishouden gevestigd. B&W sluiten in dat verband aan bij de definitie van “huishouden” in Van Dale: “een of meer personen die in vast verband samenleven (eventueel met (hun) kinderen)”. B&W stellen derhalve dat sprake is van één huishouden indien één of meer personen in vast verband samenleven en er sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en van onderlinge verbondenheid. Het samenwonen door seizoenarbeiders kan volgens B&W niet gelijk gesteld worden aan een huishouden als bedoeld in het bestemmingsplan.
De Afdeling volgt de redenering van B&W en oordeelt dat de uitleg van het begrip “huishouden” niet onredelijk is. Daarbij hebben B&W volgens de Afdeling het vaste verband alsmede de continuïteit en onderlinge verbondenheid van onderscheidend belang kunnen achten. Voorts acht de Afdeling van belang dat B&W een vragenlijst hebben gebruikt waarin de vraag wordt gesteld of de bewoners collega’s van elkaar zijn, of zij een affectieve relatie met elkaar hebben dan wel dat zij een andere relatie hebben. Nu een dergelijke relatie ontbrak, hebben B&W zich volgens de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat “seizoenarbeiders die met elkaar in een zomerhuis verblijven en geen affectieve of familiaire band met elkaar hebben, alsmede op hun hoofdverblijf niet samenwonen, niet als één huishouden kunnen worden gekenmerkt wegens het ontbreken van de verbondenheid en continuïteit”.
Deze uitspraak is in lijn met de jurisprudentie over studentenhuizen. Ook met betrekking tot studenten in een studentenhuis oordeelt de Afdeling dat geen sprake is van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden (zie bijvoorbeeld ABRS 22 juli 2015, ecli:nl:rvs:2015:2332 en ABRS 17 juni 2009, ecli:nl:rvs:2009:BI8471).
Volledigheidshalve wijs ik erop dat een en ander per bestemmingsplan kan verschillen. Indien in de begripsbepalingen in het bestemmingsplan wordt aangesloten bij het begrip “één huishouden” is bovenstaande uitspraak van belang. Dat kan anders zijn indien in een bestemmingsplan andere begripsbepalingen worden gehanteerd.
Indien u naar aanleiding van deze nieuwsflits of anderszins vragen en/of opmerkingen heeft, dan kunt u zich wenden tot mr. Femke van der Heijden op telefoonnummer 020 – 305 83 83.