Nieuwsflits Omgevingsrecht maart en april 2022

mr. F. (Femke) van der Heijden

Omgevingsrecht

02 - 04 - 2022

 

Flitsbezorgers

De flitsbezorgdiensten zoals die van Getir, Zapp en Gorillas schieten als paddenstoelen uit de grond. Omdat deze diensten tot de nodige overlast voor de omgeving leiden vanwege het af en aan rijden van scooters en elektrische fietsen en het aanzicht van de vestigingen (zogenaamde darkstores) niet fraai is, zoeken gemeenten naar middelen om deze flitsbezorgdiensten aan banden te leggen. Dat heeft de gemeente Amsterdam in de eerste plaats gedaan door een voorbereidingsbesluit te nemen waarin het per 27 januari 2022 verboden is gronden te gebruiken voor flitsbezorgdiensten vanuit darkstores.

Ten aanzien van voor 27 januari 2022 in gebruik genomen darkstores wordt door gemeenten vooral een beroep op strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan gedaan. Een flitsbezorgdienst is immers niet een activiteit die in de vastgestelde bestemmingsplannen als zodanig is benoemd en de vraag is welke bestemmingen wel of niet passend zijn voor het vestigen van een flitsbezorgdienst.

Inmiddels zijn twee uitspraken van rechtbanken voorhanden waarin de bestemming aan de orde komt.

Zo heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag op 25 februari 2022 geoordeeld dat een flitsbezorgdienst niet als “detailhandel” kan worden aangemerkt. Uit de definitie van “detailhandel” in het betreffende bestemmingsplan volgde dat “uitstalling ten verkoop” een essentieel onderdeel van de definitie van “detailhandel” is. De voorzieningenrechter oordeelt dat geen sprake is van uitstalling ten verkoop van producten in de vestiging van de flitsbezorgdienst, onder meer ook omdat de ramen van het pand volledig met reclamefolie zijn bedekt waardoor de producten vanaf de openbare weg niet zichtbaar zijn voor het publiek. De vestiging van de flitsbezorgdienst was volgens de voorzieningenrechter dan ook in strijd met het bestemmingsplan.

Ook de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft zich op 26 april jl. gebogen over de vraag of een filtsbezorgdienst past in de geldende bestemming. In dit geval gold ter plaatse een bestemming op grond waarvan “bedrijven uit categorie A” van de bijbehorende Staat van Bedrijfsactiviteiten waren toegestaan. In die Staat waren onder meer onder de hoofdcategorie “Post en telecommunicatie” “post en koeriersdiensten uitsluitend zijnde fietskoeriers” opgenomen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de flitsbezorgdienst geen post- en telecommunicatiebedrijf is en dat de activiteiten van een flitsbezorgdienst niet daarmee te vergelijken zijn. De voorzieningenrechter overweegt in dat verband dat de flitsbezorgdienst 24/7 actief is, een flitsbezorgdienst niet vergelijkbaar is met een postdienst waarbij de nadruk ligt op de bezorging van een goed van de ene naar de andere partij terwijl bij een flitsbezorgdienst het goed opgeslagen ligt bij de flitsbezorgdienst én de activiteiten van een flitsbezorgdienst niet los kunnen worden gezien van de darkstore als opslag/distributiecentrum met bijbehorende bevoorrading door leveranciers en een opslag/distributiecentrum niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten voorkomt. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam oordeelt in de uitspraak tevens dat geen sprake is van detailhandel omdat winkelend publiek de darkstore niet kan in- en uitlopen om fysiek zelf producten uit te kiezen en te kopen. Ook deze vestiging van de flitsbezorgdienst was volgens de voorzieningenrechter aldus in strijd met het bestemmingsplan.

Hiermee is niet gezegd dat iedere flitsbezorgdienst in strijd is met het bestemmingsplan. Ieder bestemmingsplan is anders en er zijn op dit moment nog maar twee gebruiksvormen getoetst: “detailhandel” en “post en koeriersdiensten uitsluitend zijnde fietskoeriers” onder de hoofdcategorie “Post en telecommunicatie”. De toekomst zal uitwijzen of er gebruiksvormen in bestaande bestemmingsplannen zijn opgenomen die flitsbezorgdiensten wel toestaan.

Gebod tot intrekking bestuursrechtelijk beroep in civiele uitspraak opgelegd

Op 8 april jl. (gepubliceerd op 12 april jl.) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland een interessante en verstrekkende uitspraak gedaan over de vraag of het instellen van beroep bij de bestuursrechter als misbruik van recht volgens het civiele recht (artikel 3:13 en 3:15 BW) kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelt dat dat het geval is omdat de uitoefening van het recht (het instellen van beroep door de stichting) onevenredig is ten opzichte van de belangen die daardoor worden geschaad (de belangen van de kopers van de aan de orde zijnde woningen).

Volgens de voorzieningenrechter had de stichting bij het instellen van beroep de bij haar bekende belangen van de kopers van de woningen die door het ingestelde beroep worden geraakt, niet buiten beschouwing mogen laten. Vanwege de zwaarwegende aard en omvang van die belangen en omdat de stichting andere (en waarschijnlijk efficiëntere) middelen ter beschikking staan om het door haar nagestreefde doel te bereiken waarbij de schadelijke gevolgen voor de kopers uitblijven, oordeelt de voorzieningenrechter dat het beroep niet had mogen worden ingesteld. Door wel beroep in te stellen en dat ook te handhaven, maakt de stichting misbruik van recht en handelt zij onrechtmatig jegens de kopers van de woningen.

De voorzieningenrechter komt tot dit oordeel aan de hand van de volgende aandachtspunten:

  • de aard en omvang van de belangen die de Stichting met het beroep beoogt te dienen;
  • de kans van slagen van het beroep;
  • de mate waarin de genoemde belangen met een succesvolle afloop van het beroep naar redelijke verwachting kunnen worden gediend;
  • de wijze waarop de belangen van de derden (de kopers) bij de instelling van het beroep zijn betrokken;
  • de mate waarin deze betrokkenheid voor de Stichting ten tijde van het instellen van het beroep kenbaar was;
  • of de derden erop hebben mogen vertrouwen dat hun belangen zouden worden ontzien;
  • of en hoe de Stichting anders dan door het instellen van het beroep met de belangen van de derden rekening had kunnen houden;
  • de aard en de omvang van het nadeel dat voor de derden dreigt;
  • of van de derden kon worden gevergd dat zij zich daartegen hadden ingedekt.

De voorzieningenrechter heeft het geëiste gebod aldus opgelegd en de stichting geboden binnen een dag na de datum van het vonnis tot intrekking van het ingestelde beroep over te gaan. Een zeer verstrekkende uitspraak die bovendien in een spoedprocedure (kort geding) is gedaan.

Indien u naar aanleiding van deze nieuwsflits of anderszins vragen en/of opmerkingen heeft, dan kunt u zich wenden tot mr. Femke van der Heijden op telefoonnummer 020 – 305 83 83.

Cliënten reviews