Vergunning van rechtswege kan niet meer na 1 januari 2024 ontstaan maar wel nog worden bekendgemaakt
Per 1 januari 2024 kan op grond van de Omgevingswet geen omgevingsvergunning van rechtswege meer ontstaan indien binnen de beslistermijn niet tijdig een besluit op de aanvraag wordt genomen. In het overgangsrecht in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is voorts bepaald dat na 1 januari 2024 ook geen omgevingsvergunning meer van rechtswege kan ontstaan als het oude recht tot 1 januari 2024 (de Wabo) nog van toepassing is op een aanvraag.
De vraag doet zich voor of na 1 januari 2024 nog wel aanspraak kon worden gemaakt op bekendmaking van een vergunning die voor 1 januari 2024 al van rechtswege is verleend. De rechtbank Midden-Nederland oordeelt in de uitspraak van 14 december 2023 van wel. Volgens de rechter vervalt door het overgangsrecht niet de verplichting tot bekendmaking van een van rechtswege verleende vergunning omdat de vergunning al voor 1 januari 20204 van rechtswege is ontstaan en als besluit geldt. Daarbij is volgens de rechter van belang dat de verplichting om een van rechtswege verleende vergunning bekend te maken niet alleen volgt uit de Wabo maar ook uit artikel 3:40 van de Awb.
Deze uitspraak brengt met zich dat na 1 januari 2024 nog bij de bestuursrechter kan worden geprocedeerd over de vraag of een aanvraag van voor 1 januari 2024 van rechtswege is verleend of niet. Indien voor 1 januari 2024 al een vergunning van rechtswege is ontstaan, dan kan daar na 1 januari 2024 nog aanspraak op worden gemaakt en om bekendmaking worden verzocht.
Verschillende vormen van wonen
Veel zaken gaan tegenwoordig over de vraag of sprake is van “wonen”. Deze vraag doet zich vaker voor omdat nieuwe vormen van wonen en verblijven plaatsvinden. Denk bijvoorbeeld aan arbeidsmigranten in één woning, verhuur van een kamer in een woning of een B&B in een woning.
Of in een bepaald geval sprake is van “wonen” dient aan de hand van de begripsbepalingen van “wonen” en/of “woning” in het bestemmingsplan (nu omgevingsplan) te worden beoordeeld. Indien dergelijke begripsbepalingen niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen, dan dient aansluiting te worden gezocht bij het algemeen spraakgebruik.
Het is standaardjurisprudentie van de Raad van State dat in het algemeen spraakgebruik onder “wonen” diverse uiteenlopende vormen van huisvesting kunnen vallen. Daaronder valt bijvoorbeeld ook het verhuren van kamers aan personen die niet tot het huishouden van de verhuurder behoren. Indien een bestemmingsplan niet bepaalt dat uitsluitend een huishouden in een woning mag wonen, dan is het toegestaan een kamer in de woning te verhuren aan iemand die niet tot het huishouden behoort. Het is tevens standaardjurisprudentie van de Raad van State dat “wonen” een bepaalde bestendigheid impliceert.
Op 14 februari jl. oordeelde de Raad van State over de vraag of verblijven in een B&B als “wonen” kan worden aangemerkt indien een begripsbepaling van “wonen” in het bestemmingsplan ontbreekt. De hoogste bestuursrechter oordeelt van niet. Daarbij is volgens de uitspraak het volgende van belang:
- verhuur vond meestal plaats voor 1-3 nachten en dat is onvoldoende duurzaam;
- huurders hadden hun hoofdverblijf elders;
- het leveren van beddengoed en de schoonmaak was uit handen genomen;
- de huurders schreven zich niet in in de Basisregistratie Personen waaruit kon worden afgeleid dat zij niet de bedoeling hadden zich voor langere of kortere duur ter plaatse te vestigen.
Voor de vraag of sprake is van “wonen” is dus in de eerste plaats het bestemmingsplan (omgevingsplan) bepalend. Ontbreekt een definitie van “wonen” en of “woning” in de planregels, dan kan op basis van jurisprudentie – zoals de uitspraak van 14 februari jl. – en de daarin opgenomen criteria worden bepaald of sprake is van “wonen”.
Indien u naar aanleiding van deze nieuwsflits of anderszins vragen en/of opmerkingen heeft, dan kunt u zich wenden tot mr. Femke van der Heijden op telefoonnummer 020 – 305 83 83.