Afwijken van parkeerregels in bestemmingsplan mogelijk op grond van artikel 4 onderdeel 9 van bijlage II bij het Bor
In de uitspraak van 4 december jl. heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een interessante uitspraak gedaan over de reikwijdte van artikel 4 onderdeel 9 van bijlage II bij het Bor. Deze kruimelafwijking maakt het mogelijk om van het geldende bestemmingsplan af te wijken voor het gebruiken van bouwwerken en van bij die bouwwerken aansluitend terrein.
De uitspraak gaat over een omgevingsvergunning die is verleend om het gebruik in een bestaand gebouw te wijzigen naar wonen en het gebruik van het achterliggende terrein te wijzigen naar parkeerterrein. Op grond van het geldende bestemmingsplan dient voldoende parkeergelegenheid te worden gerealiseerd. De vergunde aanvraag voorziet niet in alle voor het bouwplan benodigde parkeerplaatsen en de gemeente besluit voor deze strijdigheid af te wijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 4 onderdeel 9 van bijlage II bij het Bor.
Appellanten stellen dat voor die strijdigheid geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 4 onderdeel 9 van bijlage II bij het Bor.
De Afdeling meent van wel en overweegt in dat verband het volgende:
“Wijzigingen van het gebruik van een bouwwerk leiden doorgaans tot wijziging van de parkeerbehoefte. Zo ook in dit geval. De met het bestemmingsplan strijdige wijziging van het gebruik leidt tot strijdigheid met artikel 9 van de planregels. Gelet op deze samenhang en nu van een andersluidende opvatting van de regelgever niet is gebleken, kan artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Bor naar het oordeel van de Afdeling ook grondslag bieden voor verlening van een vergunning voor afwijking van de planregels over parkeren. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college bevoegd was om de gevraagde omgevingsvergunning met toepassing van deze bepaling te verlenen.”
Uit de uitspraak blijkt mijns inziens duidelijk dat er in een dergelijk geval tevens sprake dient te zijn van het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk.
Via deze link vindt u de betreffende uitspraak:
Last onder dwangsom is onevenredig
De uitspraak van de Afdeling van 27 november jl. gaat over een last onder dwangsom die is opgelegd aan een eigenaar van een recreatiewoning die permanent wordt bewoond.
De strijdigheid van dat gebruik met het geldende bestemmingsplan staat vast. Voorts geldt de beginselplicht tot handhavend optreden. Toch oordeelt de Afdeling dat het opleggen van een last onder dwangsom aan de eigenaar in dit geval onevenredig is. Daarbij zijn volgens de Afdeling de volgende omstandigheden van belang:
- vóór de vooraanschrijving was de overtreding al beëindigd;
- tussen de vooraanschrijving en het opleggen van de last onder dwangsom ligt een periode van 10 maanden;
- in die periode zijn geen nieuwe overtredingen geconstateerd en evenmin bestond de gerechtvaardigde verwachting dat de recreatiewoning opnieuw in strijd met het bestemmingsplan zou worden gebruikt; en
- niet aannemelijk is gemaakt dat niettemin een wezenlijk belang is gediend bij het opleggen van de last onder dwangsom.
Dit lijkt me een rechtvaardige uitspraak die recht doet aan de belangen van de eigenaar.
Via deze link vindt u de betreffende uitspraak:
Indien u naar aanleiding van deze nieuwsflits of anderszins vragen en/of opmerkingen heeft, dan kunt u zich wenden tot mr. Femke van der Heijden op telefoonnummer 020 – 305 83 83