Overheden mogen windturbinenormen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling niet gebruiken zonder milieubeoordeling
Op 30 juni jl. heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een interessante (tussen)uitspraak gedaan die gevolgen heeft voor de toepassing van windturbinenormen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. Net als andere, recente belangwekkende uitspraken is ook deze uitspraak gebaseerd op Europees recht (de Richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling) en een uitspraak van het Europese Hof van Justitie in Luxemburg (het zogenaamde Nevele-arrest).
In het Nevele-arrest heeft het Europese Hof geoordeeld dat voor een aantal windturbinenormen op grond van de Richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling een milieubeoordeling had moeten worden gedaan en dat de Belgische overheid dit ten onrechte had nagelaten.
Ook in deze procedure staat de realisatie van een windturbinepark centraal. Door bezwaarden is een beroep op voormeld Nevele-arrest gedaan. De Afdeling concludeert dat ook voor de windturbinenormen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling een milieubeoordeling gemaakt had moeten worden. De Afdeling maakt deze beoordeling aan de hand van de criteria die het Europese Hof ook in het Nevele-arrest hanteert (relevante sector, groot pakket van criteria en modaliteiten en relevantie voor toekomstige vergunningen).
Als gevolg van deze (tussen)uitspraak mogen overheden de windturbinenormen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling niet gebruiken totdat een milieubeoordeling is gemaakt. Het is dus aan de regering om die milieubeoordeling alsnog te maken.
Dat betekent niet dat in de tussentijd geen bestemmingsplannen ten behoeve van windturbineparken kunnen worden vastgesteld. De gemeenteraad is bij een bestemmingsplan immers niet verplicht om aan te sluiten bij de windturbinenormen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. De gemeenteraad mag andere normen hanteren, mits dit goed wordt gemotiveerd.
Ook in dit geval heeft de gemeenteraad aangegeven eigen normen voor windturbines vast te willen stellen. De Afdeling geeft de gemeente in deze tussenuitspraak daarom 26 weken de tijd om de normen vast te stellen. Deze nog vast te stellen normen zullen worden beoordeeld in de einduitspraak. Wordt vervolgd.
Duur van schaarse vergunningen moet passend zijn
Op 21 juli jl. heeft de Afdeling een interessante uitspraak gedaan over de duur van schaarse vergunningen.
De Afdeling oordeelt in de eerste plaats dat de aan de orde zijnde standplaatsvergunningen schaarse vergunningen in de zin van de Dienstenwet zijn. De vergunningen zijn immers schaars als gevolg van een dwingende reden van algemeen belang (beleidsmatige schaarste). Ondanks het feit dat het vereiste van een “passende beperkte duur” in de Dienstenwet niet geldt voor schaarse vergunningen, oordeelt de Afdeling dat ook schaarse vergunningen voor een “passende beperkte duur” moeten worden verleend.
De vraag wat een “passende beperkte duur” is wordt beantwoord aan de hand van Overweging 62 van de preambule van de Dienstenrichtlijn, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“In het bijzonder moet de geldigheidsduur van de vergunning zodanig worden vastgesteld dat de vrije mededinging niet in grote mate wordt belemmerd of beperkt dan nodig is met het oog op de afschrijving van de investeringen en een billijke vergoeding van het geïnvesteerde kapitaal.”
De Afdeling leidt hieruit af dat bij het bepalen van een passende beperkte duur van een beleidsmatig schaarse vergunning de terugverdientijd van noodzakelijke investeringen als factor moet worden meegenomen.
De Afdeling oordeelt tevens dat de termijn van een te verlenen schaarse vergunning niet per afzonderlijke vergunning of vergunninghouder hoeft te worden bepaald. Dat leidt volgens de Afdeling tot willekeur en is daarom niet verenigbaar met de vereiste rechtszekerheid voor de betrokken vergunninghouders en (potentiële) gegadigden voor de vergunningen. Wel kan volgens de Afdeling per branche, met inachtneming van de tijd waarin de noodzakelijke investeringen van de standplaatshouders binnen die branche gemiddeld genomen worden terugverdiend, worden vastgesteld binnen welke termijn de hiervoor bedoelde afschrijvingen redelijkerwijs kunnen worden gedaan.
Dit is een interessante uitspraak voor nog te verlenen schaarse vergunningen. In Amsterdam dienen onder meer de volgende vergunningen als schaarse vergunningen te worden aangemerkt: ligplaatsvergunningen en exploitatievergunningen voor bedrijfsvaartuigen, vergunningen voor de exploitatie van speelautomatenhallen en de aanwezigheid van speelautomaten, alle onttrekkingsvergunningen op grond van de Huisvestingsverordening (denk bij voorbeeld aan omzettingen naar onzelfstandige woonruimten, woningvormingsvergunningen en B&B-vergunningen), vergunningen voor marktkramen, parkeervergunningen, vergunningen voor de verkoop van consumentenvuurwerk, et cetera.
Indien u naar aanleiding van deze nieuwsflits of anderszins vragen en/of opmerkingen heeft, dan kunt u zich wenden tot mr. Femke van der Heijden op telefoonnummer 020 – 305 83 83