Nieuwsflits Omgevingswet september – oktober 2025

mr. F. (Femke) van der Heijden

03 - 11 - 2025

 

Antwoord van gemeente per brief over vergunningplicht is geen besluit

Op 8 september 2025 heeft de rechtbank Gelderland een interessante uitspraak voor de praktijk gedaan. Het gaat in die zaak om de vraag of een brief van een college van burgemeester en wethouders met informatie over een vergunningplicht als besluit kan worden aangemerkt. Als het een besluit is dan kunnen daartegen rechtsmiddelen worden aangewend, als het geen besluit is niet.

De situatie is als volgt. De eisers vroegen het college of een bepaald gebouw permanent bewoond mocht worden zonder vergunning. Het college gaf daarop in een brief aan dat permanente bewoning niet vergunningsvrij is en dat het geen medewerking verleende aan legalisering van de permanente bewoning. Hiertegen maken de eisers bezwaar. In het bezwaar verzoeken zij de gemeente in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank zodat de bezwaarfase kan worden overgeslagen.

De eisers beroepen zich in beroep onder meer op artikel 16.64a van de Omgevingswet waarin is bepaald dat als het bevoegd gezag naar aanleiding van een aanvraag om omgevingsvergunning van oordeel is dat geen vergunning nodig is, dit wordt vermeld in de kennisgeving.

De rechtbank oordeelt dat artikel 16.64a Omgevingswet in dit geval niet van toepassing is. Het artikel gaat immers over een aanvraag om omgevingsvergunning en het artikel is ook geplaatst in het hoofdstuk over omgevingsvergunningen. Het artikel biedt volgens de rechtbank daarom geen grondslag voor een procedure om voorafgaand aan de aanvraag om een omgevingsvergunning een of meerdere voorvragen aan het college voor te leggen. De situatie is volgens de rechtbank ook niet te vergelijken met een positieve weigering. Dat is een besluit op een aanvraag om omgevingsvergunning waarin wordt beslist dat geen vergunning nodig is.

De brief bevat volgens de rechtbank een bestuurlijk rechtsoordeel dat volgens vaste jurisprudentie van de Raad van State geen besluit is. Een bestuurlijk rechtsoordeel kan slechts in uitzonderingsituaties als besluit worden aangemerkt. Daarvoor is vereist dat het voor een betrokkene onevenredig bezwarend is om het geschil over de interpretatie van een regel via een beroepsprocedure over een daadwerkelijk besluit bij de bestuursrechter aan de orde te stellen. De rechtbank oordeelt dat het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning in dit geval de aangewezen weg is om duidelijkheid te verkrijgen en dat die weg niet onevenredig bezwarend is. 

Omdat het oordeel in de brief geen besluit is, konden de eisers daartegen geen bezwaar maken. 

Deze uitspraak bevestigt dat ook onder de Omgevingswet een aanvraag om omgevingsvergunning moet worden ingediend indien u een aan te vechten besluit wenst over de vraag of voor een bepaalde activiteit een vergunningplicht geldt of een bepaald gebruik in overeenstemming met het omgevingsplan is.

Gevolgen vernietiging bestemmingsplan voor op basis daarvan al verleende omgevingsvergunning

Het komt vaak voor dat een omgevingsvergunning wordt verleend op basis van een nieuw bestemmingsplan (tegenwoordig een wijziging van het omgevingsplan) dat wel in werking is getreden maar nog niet onherroepelijk is geworden. Indien het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan na de vergunningverlening wordt vernietigd, dan is vaste jurisprudentie dat de vernietiging van het vaststellingsbesluit de rechtsgevolgen van een op basis van dat bestemmingplan verleende omgevingsvergunning voor bouwen niet ongedaan maakt. Dat is de zogenaamde Tegelen-jurisprudentie. 

In een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van State van 15 oktober jl. komt de vraag aan de orde of een gemeente de Tegelen-jurisprudentie goed heeft toegepast.

De situatie is als volgt. In mei 2024 is het bestemmingsplan vastgesteld. Het bestemmingsplan is daarna in werking getreden en in september 2024 heeft het college op basis van dat bestemmingsplan een omgevingsvergunning verleend. De verzoeker heeft bij de Raad van State beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan en bij de gemeente bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Kort na het bezwaar tegen de omgevingsvergunning is ook een verzoek om voorlopige voorziening bij de Raad van State ingediend om het bestemmingsplan te schorsen. Het schorsingsverzoek over het bestemmingsplan wordt op 16 januari 2025 tijdens een zitting behandeld en in de uitspraak van 6 februari 2025 wordt het verzoek toegewezen en het bestemmingsplan geschorst. Na de indiening van het verzoek om voorlopige voorziening en voordat de voorzieningenrechter het bestemmingsplan heeft geschorst, heeft het college op 13 januari 2025 nog een beslissing op bezwaar genomen over het bezwaar tegen de omgevingsvergunning. Bij de rechtbank is die beslissing op bezwaar in stand gebleven. Tegen de uitspraak over de omgevingsvergunning heeft de verzoeker hoger beroep ingesteld. Hangende hoger beroep is een verzoek voorlopige voorziening ingediend om te voorkomen dat gebruik wordt gemaakt van de omgevingsvergunning.

De voorzieningenrechter van de Raad van State oordeelt dat het in deze situatie op de weg van het college lag om de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening over het bestemmingsplan af te wachten voordat op het bezwaar over de omgevingsvergunning werd beslist. In een dergelijke situatie ligt het volgens de voorzieningenrechter in de rede dat het college niet op het bezwaar beslist voordat de voorzieningenrechter zich over de gevraagde schorsing van het bestemmingsplan heeft uitgesproken. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat het college nog voor de indiening van een inhoudelijk bezwaarschrift op de hoogte was van het schorsingsverzoek over het bestemmingsplan, dat dat verzoek binnen afzienbare termijn tijdens een zitting zou worden behandeld, dat dit tijdens de hoorzitting over het bezwaar tegen de omgevingsvergunning aan de orde is gekomen en het college op de ochtend dat het advies van de bezwaarcommissie werd ontvangen direct de beslissing op bezwaar over de omgevingsvergunning heeft genomen en verzonden. De voorzieningenrechter oordeelt daarom dat door deze handelswijze de rechtsbescherming van de belanghebbende die tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wil opkomen, in het gedrang komt. 

De Tegelen-jurisprudentie wordt dus nader ingevuld ten behoeve van de rechtsbescherming van derden.

Cliënten reviews