Planologische medewerking is niet afdwingbaar
Op 7 november jl. heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg een interessante uitspraak gedaan over de afdwingbaarheid van planologische medewerking. De betreffende gemeente weigerde planologische medewerking te verlenen aan het realiseren van een zogenaamde zonneweide voor het tijdelijk opwekken van zonne-energie. In het vigerende bestemmingsplan is in dat verband een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen.
In een eerdere uitspraak wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe wegens een motiveringsgebrek en wordt de gemeente opgedragen een nieuw besluit te nemen. Daarbij wordt expliciet overwogen dat het opnemen van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in een bestemmingsplan in beginsel in overeenstemming moet worden geacht met een goede ruimtelijke ordening, ten aanzien waarvan de belangenafweging reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden.
Na een gewijzigd primair besluit waarin de medewerking weer wordt geweigerd, buigt de voorzieningenrechter zich opnieuw over de kwestie. Ondanks voorgaande overweging in de eerdere uitspraak, wijst de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening vanwege het volgende toch af:
- de gevraagde voorziening (de verlening van de vergunning) gaat zijn bevoegdheid te buiten en is in strijd met het vereiste dat een te treffen voorziening een voorlopige karakter moet hebben; en
- slechts in uitzonderingsgevallen kan de gevraagde voorziening worden toegewezen in gevallen waarin het bestuursorgaan ter zake over beslissingsruimte beschikt (in geval van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid beschikt het bestuursorgaan over beslissingsruimte), maar die situatie doet zich hier niet voor.
De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede dat eventueel geleden schade in beginsel wel door een bestuursorgaan moet worden vergoed en dat nakoming van die verlichting bij de rechter kan worden afgedwongen indien als gevolg van een onherroepelijke uitspraak van de bestuursrechter of anderszins vast komt te staan dat de besluitvorming onrechtmatig was.
Via deze link vindt u de betreffende uitspraak:
Begripsbepaling in het bestemmingsplan
Uit twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 november jl. blijkt dat het zeer nauw luistert hoe een begripsbepaling in een bestemmingsplan wordt opgesteld en vastgesteld.
De zaken gaan over exploitatievergunningen, een omgevingsvergunning en een gedoogverklaring voor een coffeeshop en een restaurant. Voor de vraag of sprake is van strijd met het bestemmingsplan, is van belang of de coffeeshop en het restaurant als een kwetsbaar object in de zin van het bestemmingsplan kunnen worden aangemerkt. In het bestemmingsplan is een “kwetsbaar object” gedefinieerd als:
“objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) waaronder in ieder geval worden begrepen objecten waarbinnen op elk moment meer dan 50 mensen tegelijkertijd aanwezig zijn (die ieder tevens ten minste 8 uur per etmaal aanwezig zijn) en waarvan het brutovloeroppervlakte per persoon kleiner of gelijk is aan 30 m2, met uitzondering van kwetsbare objecten als bedoeld in artikel 1, lid 2, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).”
De gemeente stelt zich op het standpunt dat zij beoordelingsvrijheid heeft bij de bepaling of sprake is van een kwetsbaar object en dat volgens een bij het bestemmingsplan behorend beslismodel pas sprake is van een kwetsbaar object indien gedurende ten minste acht uur per etmaal op elk moment meer dan vijftig mensen tegelijkertijd aanwezig zijn. Volgens de gemeente is in dit geval daarom sprake van een beperkt kwetsbaar object en niet van een kwetsbaar object.
Het is juist dat een gemeente beoordelingsvrijheid heeft omtrent de uitleg van een in een bestemmingsplan opgenomen begripsbepaling. Uit deze specifieke begripsbepaling in het bestemmingsplan volgt echter dat in ieder geval sprake is van een kwetsbaar object indien sprake is van een object als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder l, van het Bevi. Volgens de Afdeling heeft de rechtbank dan ook terecht beoordeeld of sprake is van een kwetsbaar object in de zin van het Bevi. Bij die beoordeling heeft een gemeente geen beoordelingsvrijheid. Het gaat immers om de uitleg van een begrip in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Indien je als gemeente beoordelingsvrijheid wenst te behouden over de uitleg van een begrip in een bestemmingsplan, dient in de begripsbepaling dus niet verwezen te worden naar hogere regelgeving.
Via deze link vindt u de betreffende uitspraken:
Indien u naar aanleiding van deze nieuwsflits of anderszins vragen en/of opmerkingen heeft, dan kunt u zich wenden tot mr. Femke van der Heijden op telefoonnummer 020 – 305 83 83