Gevolgen van enige betekenis? De rechtzoekende krijgt het voordeel van de twijfel
Niet iedereen is belanghebbende bij een besluit. Alleen degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een besluit, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. In de jurisprudentie is in 2016 een correctie op dat uitgangspunt aangenomen. Zo wordt sindsdien vereist dat het om “gevolgen van enige betekenis” moet gaan. “Gevolgen van enige betekenis” ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit dermate gering zijn voor de woon-, leef-, of bedrijfssituatie van de betrokkene dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij zijn diverse omstandigheden van belang, zoals afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat.
In de uitspraak van 10 maart jl. stond de vraag centraal of eigenaren van een recreatiewoning op circa 125 tot 500 meter afstand van de planlocatie, als belanghebbenden konden worden aangemerkt. Zij hadden in enige mate zicht op de planlocatie waar een tijdelijk zonnepark werd mogelijk gemaakt. Het was echter maar de vraag of het om gevolgen van enige betekenis ging. Vanwege aanwezige beplanting en bouwwerken tussen de recreatiewoningen en het zonnepark was daar twijfel over mogelijk. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtzoekende in een dergelijk geval het voordeel van de twijfel moet krijgen. Daarbij acht de Afdeling onder meer van belang dat het criterium “gevolgen van enige betekenis” een correctie is op het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit, belanghebbende is bij dat besluit. De rechtbank had het beroep van de betreffende appellanten dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
U kunt de uitspraak hier vinden:
Ruimhartige uitleg Verdrag van Aarhus inzake toegang tot de rechter
Op 14 april jl. heeft de Afdeling een belangrijke uitspraak gedaan over de gevolgen van het zogenaamde “Varkens in Nood”-arrest van het Hof van Justitie van 14 januari dit jaar.
De uitspraak gaat over artikel 6:13 Awb. In dat artikel is onder meer bepaald dat een belanghebbende pas beroep tegen een besluit kan instellen nadat hij eerst een zienswijze over het ontwerpbesluit heeft ingediend tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbesluit.
In de uitspraak oordeelt de Afdeling dat artikel 6:13 Awb bij zogenaamde “Aarhus-besluiten” niet in overeenstemming is met het Verdrag van Aarhus. Daarbij kiest de Afdeling in afwachting van een oplossing door de wetgever uit oogpunt van rechtsbescherming voor een ruimhartige uitleg van het verdrag. Dat brengt met zich dat in alle gevallen waarin in “omgevingsrechtelijke zaken” de uitgebreide voorbereidingsprocedure is toegepast, artikel 6:13 Awb niet zal worden tegengeworpen aan belanghebbenden en toch beroep kan worden ingesteld als geen zienswijze over het ontwerpbesluit is ingediend.
“Omgevingsrechtelijke zaken” zijn volgens de uitspraak besluiten op grond van de Wabo, Wet milieubeheer, Wet ruimtelijke ordening (Wro), Tracéwet, Wet geluidhinder, Wet natuurbescherming, Ontgrondingenwet, Waterwet, Wet bodembescherming, Wet luchtvaart, Mijnbouwwet, Kernenergiewet, Wet inzake de luchtverontreiniging, Wet bescherming Antartica en andere wetten en regelingen op het gebied van het milieu en de ruimtelijke ordening.
U kunt de uitspraak hier vinden:
Indien u naar aanleiding van deze nieuwsflits of anderszins vragen en/of opmerkingen heeft, dan kunt u zich wenden tot mr. Femke van der Heijden op telefoonnummer 020 – 305 83 83