Legessanctie in artikel 3.1 Wro moet ruim worden uitgelegd
In artikel 3.1 lid 4 van de Wro is bepaald dat indien voor het verstrijken van de periode van 10 jaar geen nieuw bestemmingsplan is vastgesteld (artikel 3.1 lid 2 Wro) dan wel geen verlengingsbesluit is genomen (artikel 3.1 lid 3 Wro), de bevoegdheid vervalt tot het invorderen van rechten terzake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan.
Een aantal rechtbanken had zich reeds over de vraag gebogen of artikel 3.1 lid 4 Wro ruim dan wel eng moest worden uitgelegd. Op 30 maart jl. heeft het Gerechtshof Den Haag zich als eerste hof over deze vraag uitgelaten (ECLI:NL:GHDHA:2016:906).
In de betreffende kwestie was een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de activiteiten “bouwen”, “strijdig gebruik” en “slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een monument”. Op het moment dat deze aanvraag werd ingediend was het geldende bestemmingsplan reeds ouder dan 10 jaar en was geen verlengingsbesluit genomen.
Het Hof oordeelt in de eerste plaats dat het in behandeling nemen van de aanvraag van een omgevingsvergunning een met het bestemmingsplan samenhangende belaste dienst in de zin van artikel 3.1 lid 4 van de Wro is, ook al worden deeltarieven in rekening gebracht voor activiteiten die deel uit maken van project (“strijdig gebruik” en “slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen monument”) . Het Hof baseert dit oordeel op de wetsgeschiedenis. De verleende, belaste dienst omvat in dit geval volgens het Hof tevens de toetsing van de bouwactiviteiten aan het bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Het standpunt van de heffingsambtenaar dat deze verrichte werkzaamheden buiten de reikwijdte van artikel 3.1 lid 4 Wro vallen, volgt het Hof niet. Dit zou volgens het Hof anders kunnen zijn indien de betreffende werkzaamheden als afzonderlijke belastbare diensten in de Legesverordening waren aangewezen.
Tot slot oordeelt het Hof dat artikel 3.1 lid 4 Wro naar doel en strekking niet alleen aan de invordering maar ook aan de heffing van leges in de weg staat.
Let als aanvrager dus goed op hoe oud het geldende bestemmingsplan is op het moment dat je een aanvraag indient, dat kan zo zijn voordelen hebben.
Hersteltermijnen om verzuimen te herstellen en het zorgvuldigheidsvereiste
Op grond van artikel 6:6 Awb dient een bestuursorgaan de indiener van een bezwaarschrift dat niet aan alle wettelijke vereisten voldoet, de gelegenheid te bieden het verzuim binnen een door hem te stellen termijn te herstellen. Er wordt dan een nieuwe, fatale termijn gegeven waarbinnen het verzuim dient te worden hersteld.
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 mei jl. (ECLI:NL:RVS:2016:1399) is de vraag aan de orde of bij het stellen van een tweede hersteltermijn opnieuw door het bestuursorgaan vermeld dient te worden dat bij het overschrijden van de termijn de kans bestaat dat dit niet-ontvankelijkverklaring tot gevolg zal hebben. In die uitspraak sluit de Afdeling aan bij de standaardjurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep hierover. Zo overweegt de Afdeling dat aan de in het kader van de bezwaarschriftprocedure in acht te nemen zorgvuldigheid niet wordt voldaan “indien bij een eerdere, voor het herstel van het verzuim gestelde termijn wel is gewezen op de mogelijkheid van niet-ontvankelijkverklaring bij overschrijding daarvan, maar bij de laatste daarvoor gestelde termijn niet”.
Ook bij het stellen van een tweede hersteltermijn dient dus te allen tijde te worden vermeld dat bij het overschrijden van de termijn de kans bestaat dat dit niet-ontvankelijkverklaring tot gevolg zal hebben.
Dat het niet in acht nemen van voormeld zorgvuldigheidsvereiste niet altijd leidt tot het oordeel dat het besluit tot niet-ontvankelijkverklaring in rechte geen stand kan houden, blijkt niet allen uit de standaardjurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, maar ook uit deze uitspraak van de Afdeling. Zo neemt de Afdeling in rechtsoverweging 3.4 in aanmerking dat:
- appellant per brief een eerste hersteltermijn is gegeven en daarbij is vermeld dat het niet herstellen van het verzuim tot niet-ontvankelijkverklaring kan leiden;
- het verzuim niet is hersteld binnen de eerste gestelde hersteltermijn;
- na het verstrijken van die eerste hersteltermijn door appellant om uitstel is verzocht en daarbij door de appellant is gewezen op de brief waarin de eerste hersteltermijn met de mededeling omtrent niet-ontvankelijkverklaring was opgenomen;
- het verzuim nimmer – dus ook niet binnen de tweede hersteltermijn – door appellant is hersteld.
De Afdeling laat het besluit tot niet-ontvankelijkverklaring dan ook in stand.
Internetconsultaties ontwerp AMvB’s Omgevingswet
Zoals ik reeds in de nieuwsbrief van mei aankondigde, is de minister voornemens op 1 juli a.s. te starten met de formele toetsing en consultatie van de AMvB’s op grond van de Omgevingswet. Het gaat om de volgende ontwerp AMvB’s:
- het Omgevingsbesluit;
- het Besluit kwaliteit leefomgeving;
- het Besluit activiteiten leefomgeving;
- het Besluit bouwwerken leefomgeving.
De internetconsultatie zal vermoedelijk van 1 juli tot 16 september a.s. lopen.
Bijgaand de link naar een brief van de VNG waarin wordt opgeroepen uw inbreng voor de VNG-reactie uiterlijk 22 augustus a.s. toe te sturen:
Ontwerpwijziging Ladder voor duurzame verstedelijking naar Tweede Kamer
Bij brief van 23 juni 2016 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu een brief met een voorstel tot aanpassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 leden 2, 3 en 4 Bro) aan de Tweede Kamer gestuurd. De voorgestelde aanpassing beoogt de Ladder op de volgende wijze te vereenvoudigen:
- een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling blijft vereist, maar alleen in geval van ontwikkelingen die buiten bestaand stedelijk gebied worden voorzien dient gemotiveerd te worden waarom de ontwikkeling niet binnen stedelijk gebied kan worden voorzien en dient de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied, te worden beschreven;
- de derde trede van de Laddertoets inzake passende ontsluiting komt te vervallen;
- indien in een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht ex artikel 3.6 lid 1 onder a of b Wro is opgenomen, kan bij het bestemmingsplan worden bepaald dat de benodigde beschrijvingen eerst bij de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan benodigd zijn;
- het huidige lid 3 van artikel 3.1.6 Bro inzake de overeenkomstige toepassing op provinciale verordeningen wordt geschrapt;
- in lid 4 van artikel 3.1.6 Bro wordt “actuele regionale behoefte” vervangen door “behoefte”.
De definities van “bestaand stedelijk gebied” en “stedelijke ontwikkeling’ worden niet gewijzigd.
De ontwerpwijziging zal naar verwachting van medio juli tot medio september 2016 ter inzage liggen.
De Erfgoedwet treedt op 1 juli 2016 in werking
Op 1 juli 2016 treedt de Erfgoedwet in werking. De nieuwe Erfgoedwet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988 en bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland.
Indien u naar aanleiding van deze nieuwsflits of anderszins vragen en/of opmerkingen heeft, dan kunt u zich wenden tot mr. Femke van der Heijden op telefoonnummer 020 – 305 83 83.