Nieuwsflits Omgevingsrecht april 2018

mr. F. (Femke) van der Heijden

Geen onderdeel van een categorie

10 - 04 - 2018

 

Hoe toon je aan dat gebruik in strijd met het bestemmingsplan onder het overgangsrecht valt?

In bestemmingsplannen is bepaald dat het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan (de peildatum) en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, tenzij:

  1. het gebruik is veranderd in een ander met het plan strijdig gebruik,
  2. het gebruik na de peildatum langer dan een jaar is onderbroken, dan wel
  3. het gebruik reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan (daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan).

Volgens standaardjurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna verder te noemen: de “Afdeling”) rust de bewijslast op degene die zich op het overgangsrecht beroept.

In de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2018 (ecli:nl:rvs:2018:1202) komt aan de orde met welke bewijsmiddelen kan worden aangetoond dat het overgangsrecht van toepassing is. Volgens de Afdeling vormden de overgelegde foto’s, verklaringen, inkoopfacturen, huurovereenkomst en akte van indeplaatsstelling voldoende bewijs, ondanks het feit dat de verklaringen tegenstrijdig waren.

Uit de uitspraak blijkt ook welke definities het stadsdeel Centrum van Amsterdam hanteert indien in het vigerende bestemmingsplan geen definitiebepaling van “souvenirwinkel” en “minisupermarkt” is opgenomen.

Via deze link vindt u de volledige uitspraak:

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=94738&summary_only=&q=ecli%3Anl%3Arvs%3A2018%3A1202

Wie moet de proceskosten dragen indien de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven?

De Afdeling heeft op 4 april jl. anders geoordeeld over de vraag welke partij in de proceskosten moet worden veroordeeld indien de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven (ecli:nl:rvs:2018:1106).

In het betreffende geval verklaarde de Afdeling het hoger beroep gegrond omdat het bestreden besluit rechtmatig was en de rechtbank het beroep ten onrechte gegrond had verklaard.

Tot deze uitspraak werd het bestuursorgaan op grond van artikel 8:75 Awb uitsluitend in de proceskosten veroordeeld indien het bestreden besluit onrechtmatig was. De andere hoogste bestuursrechters hanteren echter een andere benadering. Reden waarom de Afdeling uit een oogpunt van rechtseenheid zich nu bij deze benadering aansluit.

Dat betekent dat niet langer de rechtmatigheid van het bestreden besluit centraal staat, maar dat het al dan niet slagen van het ingestelde rechtsmiddel bepalend is. Ratio van die rechtspraak is blijkens de uitspraak dat het niet redelijk wordt geacht dat de natuurlijke of rechtspersoon die met succes hoger beroep heeft ingesteld, de bij hem opgekomen proceskosten niet vergoed krijgt. In het betreffende geval werd het bestuursorgaan dus in de proceskosten veroordeeld, terwijl het een rechtmatig besluit had genomen. Zie in dat verband een interessante overweging aan het einde van rechtsoverweging 6 van de uitspraak.

Via deze link vindt u de volledige uitspraak:

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=94626&summary_only=&q=ecli%3Anl%3Arvs%3A2018%3A1106

Indien u naar aanleiding van deze nieuwsflits of anderszins vragen en/of opmerkingen heeft, dan kunt u zich wenden tot mr. Femke van der Heijden op telefoonnummer 020 – 305 83 83.

Cliënten reviews