Gedragsregels omtrent schreeuwen op een terras in het bestemmingsplan
In de uitspraak van 13 juni jl. (ecli:nl:rvs:2018:1942) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de “Afdeling”) geoordeeld over een gedragsregel omtrent schreeuwen in de regels van een bestemmingsplan.
Centraal in de uitspraak staan de geluidgevolgen van een horecagelegenheid en het bijbehorende terras op een naburige woning. Op grond van artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit milieubeheer blijft bij het bepalen van de geluidsniveaus het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein buiten beschouwing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter inzichtelijk te worden gemaakt of de geluidgevolgen van een terras aanvaardbaar zijn.
In de regels van het betreffende bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waardoor het terras alleen gebruikt mag worden indien het personeel van het horecabedrijf waarvan het terras onderdeel uitmaakt door de exploitant is geïnstrueerd om luid schreeuwen van bezoekers te voorkomen en de exploitant of het personeel direct maatregelen treft in geval van luid schreeuwen. De raad heeft de geluidgevolgen van het terras in het akoestisch onderzoek onderzocht, maar heeft voormelde voorwaardelijke verplichting daarbij betrokken. De Afdeling acht dit toelaatbaar.
Het opnemen van gedragsregels in de regels van een bestemmingsplan is aldus van invloed op de omvang van het te verrichten onderzoek.
Hoe oordeelt de Raad van State over een privaatrechtelijke belemmering in een bestemmingsplanprocedure
Op 20 juni jl. (ecli:nl:rvs:2018:2034) heeft de Afdeling een interessante uitspraak gedaan over de vraag in hoeverre een privaatrechtelijke belemmering een rol kan spelen in een bestemmingsplanprocedure.
Deze vraag komt dikwijls aan de orde in procedures inzake de verlening van een omgevingsvergunning. De standaardoverweging van de Afdeling in die procedures is:
“Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 11 mei 2016, ecli:nl:rvs:2016:1274, is voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.”
Dit is ook de standaardoverweging in bestemmingsplanprocedures, waarin de vaststelling en uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan aan de orde is.
Daarbij hanteert de Afdeling in bestemmingsplanprocedures sinds 2012 (zie de uitspraak van 17 oktober 2012, ecli:nl:rvs:2012:BY0377) de standaardoverweging dat “een privaatrechtelijke belemmering pas evident is als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat een ontwikkeling voorzien is op grond die in eigendom aan een ander toebehoort en die ander daarin niet berust en niet hoeft te berusten”.
Uit deze uitspraak blijkt opnieuw dat niet iedere privaatrechtelijke belemmering evident is en dat evidentie niet snel wordt aangenomen.
Indien u naar aanleiding van deze nieuwsflits of anderszins vragen en/of opmerkingen heeft, dan kunt u zich wenden tot mr. Femke van der Heijden op telefoonnummer 020 – 305 83 83.