Nieuwsflits Omgevingsrecht september 2020

mr. F. (Femke) van der Heijden

Geen onderdeel van een categorie

02 - 09 - 2020

 

Opgewekt vertrouwen door portefeuillehouder

Op 9 september jl. heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna verder te noemen: de “Afdeling”) een interessante uitspraak gedaan over het vertrouwensbeginsel.

Het is sinds 29 mei 2019 standaardjurisprudentie dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene redelijkerwijs kon en mocht afleiden hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Daarbij is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien de betrokkene redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent volgens de standaardjurisprudentie niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan.

In de uitspraak van 9 september jl. gaat het om de vraag of een vergunninghouder er in bezwaar op mocht vertrouwen dat in het kader van een heroverweging in bezwaar oude beleidsregels van toepassing zouden blijven, zodat de aan hem verleende omgevingsvergunning in stand zou blijven. Anders dan de rechtbank, oordeelt de Afdeling dat de vergunninghouder in dit geval aannemelijk heeft gemaakt dat hij op de uitlatingen van de portefeuillehouder mocht vertrouwen.

De Afdeling oordeelt in dat verband als volgt:

5.3.    Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat van de zijde van het college destijds uitlatingen zijn gedaan waaruit [appellant] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het college ook in bezwaar de beleidsregels 2017 zou toepassen. De Afdeling acht in dit verband van belang dat [appellant] het gesprek met de wethouder heeft aangevraagd nadat hij had vernomen dat het college voornemens was om nieuw, aangescherpt beleid vast te stellen. De wethouder heeft zijn uitlatingen gedaan in het kader van dat gesprek, waarin onder meer over de gevolgen van dit voornemen voor de door [appellant] ingediende aanvraag is gesproken. De Afdeling acht verder van belang dat het college ter zitting heeft verklaard dat het zich tot in de bezwaarprocedure op het standpunt heeft gesteld dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur met zich brengen dat de verleende omgevingsvergunning, ondanks dat een heroverweging in bezwaar in beginsel ex nunc geschiedt, in dit geval niet herroepen zou moeten worden.”

Deze uitspraak leert dat het na een gesprek met een portefeuillehouder of een ambtenaar namens het college verstandig is een verslag te maken dan wel een samenvatting per e-mail te sturen indien tijdens dat gesprek toezeggingen zijn gedaan die voor de toekomst van belang (kunnen) zijn.

Bij een interieurverandering speelt beschermd stadsgezicht geen rol

Indien een gebouw als monument is aangewezen, dan is het interieur van dat gebouw beschermd en is voor een verandering van het interieur een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het monument benodigd.

In de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus jl. gaat het om de verlening van een omgevingsvergunning voor het verbouwen van drie gebouwen, waarvan één gebouw een monument is. In dit geval was in verband met de ligging in beschermd stadsgezicht en de cultuurhistorische en architectonische waarden van de gebouwen in het bestemmingsplan tevens een zogenaamde dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie” aan de gronden toegekend. De appellanten (huurders van de te verbouwen gebouwen) stellen in hoger beroep dat de aanvraag om omgevingsvergunning voor het verbouwen van drie gebouwen in strijd met die dubbelbestemming is verleend.

De rechtbank oordeelde in beroep reeds dat het interieur van de twee gebouwen die geen monument zijn, niet beschermd wordt. Dat oordeel staat in hoger beroep niet meer ter discussie.

In hoger beroep oordeelt de Afdeling dat ook het aangewezen beschermd stadsgezicht niet aan vergunningverlening in de weg stond. Als gevolg van een interne verbouwing wijzigt het buitenaanzicht van de gevels en de kap van de gebouwen volgens de Afdeling niet. Daarbij oordeelt de Afdeling tevens dat “de bescherming vanwege het aan de orde zijnde beschermde stadsgezicht, naar zijn aard op de karakteristieke waarden van het aanzicht van het als zodanig aangewezen gebied” ziet.

Het is geen verrassende uitspraak, maar wel een prettige uitspraak om als “bouwer” mee te kunnen schermen.

Indien u naar aanleiding van deze nieuwsflits of anderszins vragen en/of opmerkingen heeft, dan kunt u zich wenden tot mr. Femke van der Heijden op telefoonnummer 020 – 305 83 83

Cliënten reviews