Nieuwsflits Omgevingsrecht oktober 2020

mr. F. (Femke) van der Heijden

Geen onderdeel van een categorie

02 - 10 - 2020

 

Opnieuw een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel

In de vorige nieuwflits wees ik u op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna verder te noemen: de “Afdeling”) van 9 september jl. In die uitspraak oordeelde de Afdeling dat een portefeuillehouder vertrouwen namens het college had opgewekt.

Op 7 oktober jl. heeft de Afdeling opnieuw een beroep op het vertrouwensbeginsel gehonoreerd.

In de betreffende uitspraak staat een weigering van een omgevingsvergunning voor een woonlocatie voor een woongroep centraal. Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van omwonenden informeerde het college de aanvrager vóór de indiening van de aanvraag per brief dat het gebruik – dat op dat moment reeds drie maanden plaatsvond – in strijd was met het bestemmingsplan, maar dat het bereid was medewerking te verlenen aan de legalisering van het gebruik. Nadat de legaliserende aanvraag was ingediend, besloot het college de vergunning toch vanwege bezwaren van omwonenden te weigeren.

De aanvrager vecht de weigering aan en doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dat betoog slaagt pas in hoger beroep. De Afdeling oordeelt dat het college weliswaar een toezegging onder voorwaarden had gedaan, maar dat het college in de brief had aangegeven dat aan de gestelde voorwaarden werd voldaan. Voorts acht de Afdeling van belang dat het college ten tijde van het sturen van de brief op de hoogte was van het feitelijke gebruik en de bezwaren die de omwonenden daartegen hadden.

De uitspraak vindt u via deze link:

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@122737/201904799-1-r3/#highlight=ecli%3anl%3arvs%3a2020%3a2385

Weigering omgevingsvergunning vanwege niet bereikbare parkeerplaatsen

Op 28 oktober jl. heeft de Afdeling zich uitgelaten over de vraag in hoeverre bij een nieuwbouwplan te realiseren parkeerplaatsen ook daadwerkelijk bereikbaar moeten zijn. De Afdeling oordeelt dat de aan te leggen parkeerplaatsen bereikbaar moeten zijn. Ik licht dat oordeel toe.

In het kader van de afwikkeling van een faillissement hadden de curatoren een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van een hotel, nadat het voormalige hotel op het perceel in 1990 was afgebrand. Vast staat dat op het perceel voldoende parkeerplaatsen voor het geprojecteerde hotel kunnen worden gerealiseerd. Het perceel is echter niet ontsloten en derhalve niet vrij toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer. Ook daarvoor zijn aanvragen ingediend. Zowel de aanvragen omtrent de ontsluiting als de aanvraag omtrent het oprichten van een hotel worden geweigerd. Aan de weigering van de aanvragen omtrent de ontsluiting ligt ten grondslag dat de raad geen verklaring van geen bedenkingen wenst af te geven voor het openstellen van de toegangsweg voor gemotoriseerd verkeer. Aan de weigering van de aanvraag voor het hotel ligt ten grondslag dat niet aan artikel 2.5.30 van de plaatselijke Bouwverordening wordt voldaan (voldoende parkeergelegenheid op het perceel).

De rechtbank oordeelde dat het college de aanvraag voor het hotel mocht weigeren omdat de voorziene parkeerplaatsen niet bereikbaar waren voor gemotoriseerd verkeer, maar oordeelde tevens dat onvoldoende was gemotiveerd dat de bereikbaarheid van de parkeerplaatsen niet kon worden bewerkstelligd door de aanleg van een nieuwe uitweg. De aanvragen omtrent de ontsluiting konden volgens de rechtbank worden geweigerd.

De Afdeling oordeelt met de rechtbank dat de parkeerplaatsen bereikbaar moeten zijn. Artikel 2.5.30 Bouwverordening strekt ertoe te waarborgen dat voor een bouwplan voldoende eigen parkeerplaatsen aanwezig zijn om parkeeroverlast in de directe omgeving van het perceel te voorkomen. Daarbij overweegt de Afdeling het volgende:

Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt dan ook met zich dat de parkeerplaatsen waarin het bouwplan voorziet, ook daadwerkelijk bereikbaar moeten zijn. Immers, indien die parkeerplaatsen niet bereikbaar zijn, dan zal de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan worden afgewenteld op het openbaar gebied in de omgeving van het perceel, hetgeen haaks staat op de bedoeling van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening.”

Nu de parkeerplaatsen ten tijde van het besluit op de aanvraag voor het hotel niet bereikbaar waren, mocht de aanvraag op grond van artikel 2.5.30 Bouwverordening geweigerd worden.

De uitspraak vindt u via deze link:

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@122949/201904934-1-r2/#highlight=ecli%3anl%3arvs%3a2020%3a2531

Indien u naar aanleiding van deze nieuwsflits of anderszins vragen en/of opmerkingen heeft, dan kunt u zich wenden tot mr. Femke van der Heijden op telefoonnummer 020 – 305 83 83

Cliënten reviews