Nieuwsflits Omgevingsrecht juni 2021

mr. F. (Femke) van der Heijden

Omgevingsrecht

02 - 06 - 2021

 

Wet stikstofreductie en natuurverbetering treedt op 1 juli a.s. in werking
Op 24 maart jl. is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering gepubliceerd in het Staatsblad. Op 1 juli a.s. treedt de “Stikstofwet” in werking.

De Stikstofwet wijzigt de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet. De wijzigingen zien op verschillende aspecten. Een van de wijzigingen betreft een partiële vrijstelling voor de bouwfase. Met die wijziging is een vrijstelling voor tijdelijke stikstofemissies tijdens de bouw, sloop en aanleg van een bouwproject vastgesteld. De vrijstelling ziet uitsluitend op de uitvoeringsfase en niet op structurele stikstofemissies in de gebruiksfase van een bouwwerk. Voor structurele stikstofemissies blijft een natuurvergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.

De vrijstelling is tevens partieel omdat deze uitsluitend ziet op de gevolgen van stikstofdepositie en niet op andere significante gevolgen. Denk bijvoorbeeld aan de verstoring van diersoorten.

Met de Stikstofwet vormen tijdelijke stikstofemissies in de bouwfase gelukkig geen belemmering meer voor de uitvoering van een project waarvan vast staat dat het niet tot een structurele stikstofemissie leidt.

Gemeentelijke huisvestingsverordening in verhouding tot de Huisvestingswet 2014

Op 23 juni jl. heeft de Afdeling bestuursrechtspraak een interessante uitspraak gedaan over een gemeentelijke huisvestingsverordening in verhouding tot de Huisvestingswet 2014. In de uitspraak staan drie besluiten centraal waarbij B&W van Nijmegen op basis van de gemeentelijke huisvestingsverordening een zogenaamde omzettingsvergunning voor de verkamering van zelfstandige woonruimte hadden geweigerd.

In de uitspraak komt het criterium voor de beoordeling van een aanvraag om omzettingsvergunning omtrent de leefbaarheid aan de orde. De Afdeling overweegt op basis van de parlementaire geschiedenis van de Huisvestingswet 2014 dat de vergunningplicht voor omzetting alleen mag worden opgenomen in een verordening met als doel “het bestrijden van onevenwichtige en onevenredige effecten van schaarste aan goedkope woningen”.  De leefbaarheid mag dus niet het doel zijn om een vergunningsplicht in een Huisvestingsverordening op te nemen. De leefbaarheid mag volgens de Afdeling echter wel een criterium zijn waaraan een aanvraag om omzettingsvergunning wordt getoetst.

In de uitspraak komt ook nog een ander onderdeel van de gemeentelijke huisvestingsverordening aan de orde. Omdat een van de omzettingen was uitgevoerd voordat een verbod op het zonder vergunning omzetten en het zonder vergunning omgezet houden in de huisvestingsverordening was opgenomen, komt de vraag aan de orde of een dergelijk verbod zonder overgangsrecht voor bestaande, legale omzettingen in de huisvestingsverordening opgenomen had mogen worden. De Afdeling oordeelt van niet. Volgens de Afdeling is het mogelijk een bestaande vergunningvrij omgezette woning op enig moment te onderwerpen aan een vergunninplicht, maar dan moet een bestuursorgaan zich er wel zorgvuldig rekenschap van geven welke gevolgen dit voor bestaande legale situaties heeft en zullen de belangen die zijn gediend bij het invoeren van een vergunningplicht voor het omgezet houden zorgvuldig moeten worden afgewogen tegen de belangen die hiermee worden geschaad. Dat was in het onderhavige geval niet gebeurd. Het besluit is dan ook in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en wordt door de Afdeling vernietigd.

Het is dus altijd goed om na te gaan in hoeverre een bepaling in een gemeentelijke huisvestingsverordening zich verhoudt tot de Huisvestingswet 2014.

Indien u naar aanleiding van deze nieuwsflits of anderszins vragen en/of opmerkingen heeft, dan kunt u zich wenden tot mr. Femke van der Heijden op telefoonnummer 020 – 305 83 83

Cliënten reviews